Brexit
Nederlands
Woordafbreking
- Brexit
Woordherkomst en -opbouw
- Overgenomen uit het Engels, samenstelling van Britain en exit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Brexit | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
Brexit v/m
- (politiek) het op 29 maart 2019 geplande uittreden van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie
- "Londense City krijgt klap bij Brexit" [1]
- Hooggerechtshof: Brits parlement moet stemmen over Brexit-proces [2]
- Voorstanders van een Brexit spreken van Onafhankelijkheidsdag nu de Britten voor het uittreden uit de EU hebben gekozen. Het andere kamp reageert geschokt en bedroefd. [3]
Afgeleide begrippen
- zachte Brexit, harde Brexit
Afgeleide begrippen
- Euroscepsis
Gangbaarheid
- Het woord 'Brexit' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.