Stationspostkantoor

Een stationspostkantoor is een postkantoor in een spoorwegstation of in de directe omgeving daarvan.

Het vroegere stationspostkantoor van Arnhem, hier nog op zijn oorspronkelijke plaats, op een foto uit 2004. Het is ontworpen door Cornelis Peters en in 1887 in gebruik genomen. In 1961 verloor het zijn functie als postkantoor en sindsdien werd het gebruikt als ruimte voor het NS-personeel. In 2005 werd het gebouw gesloopt en in de jaren 2007 en 2008 opnieuw opgebouwd in de wijk Klarendal. Daar is het nu onder de naam Station Klarendal een ‘modecentrum’ met winkels, woningen, ateliers en een horecavoorziening
Het stationspostkantoor van Eindhoven met een kunstwerk van Wally Elenbaas, gefotografeerd in 2005. Het werd gebouwd in 1961 en ging dicht in 2005. Het is begin 2015 gesloopt

Een stationspostkantoor is iets anders dan een spoorwegpostkantoor. Een spoorwegpostkantoor bevindt zich in een treinwagon die op een bepaald spoortraject rijdt en onderweg post in- en uitlaadt op de perrons van de stations die hij aandoet. Die post wordt tijdens de reis gesorteerd. Een stationspostkantoor heeft doorgaans ook een sorteercentrum en geeft de gesorteerde post met de trein mee. In de trein hoeft deze post dus niet meer gesorteerd te worden.

Post per trein

Al vanaf het eerste begin van de spoorwegen in de eerste helft van de 19e eeuw werden treinen ingezet voor het postvervoer. De postdienst sloot daartoe een contract af met de spoorwegmaatschappijen. Treinen zorgden voor het vervoer van de post over langere afstanden; de postkoets werd teruggedrongen tot de kortere trajecten en het vervoer van een station naar een plaats die geen station had. In de 20e eeuw werd de rol van de postkoets overgenomen door de postauto en de postbus.

Al spoedig werden bij belangrijke stations stationspostkantoren gebouwd, die een belangrijke rol speelden bij de overdracht van de post van de postdienst naar de trein en omgekeerd. In het postkantoor werd de post gesorteerd, in postzakken gedaan en met de trein meegegeven, dan wel uit de trein gehaald en gedistribueerd over de andere postkantoren in de regio.

De rol van de spoorwegpostkantoren raakte in de meeste landen uitgespeeld in de eerste helft van de 20e eeuw. Hun rol als postdistributiecentrum werd overgenomen door de stationspostkantoren. In veel landen bleef het nog lange tijd wel mogelijk een brief met de trein mee te geven. In Nederland verdween die mogelijkheid in 1979.

In veel landen, waaronder Nederland, werden vanaf de jaren zestig personenvervoer en postvervoer steeds meer gescheiden. Voor het postvervoer werden aparte postperrons gebouwd, waar het publiek niet mocht komen. De Nederlandse PTT bouwde een eigen net van posttreinen op tussen de postperrons van twaalf grote stationspostkantoren: Amsterdam, Arnhem, Den Haag, Groningen, Haarlem, ’s-Hertogenbosch, Leeuwarden, Rotterdam, Roosendaal, Sittard, Utrecht en Zwolle.

Dat systeem bleek niet blijvend te voldoen. Het vervoer van post per trein raakte steeds meer in de verdrukking dankzij de groei van het reizigersvervoer. In de jaren negentig besloot PTT Post de posttreinen te vervangen door vrachtwagens. Op 20 mei 1997 reed de laatste Nederlandse posttrein. In andere landen deden zich soortgelijke ontwikkelingen voor.

Betekenis van het stationspostkantoor

Het voordeel van het stationspostkantoor was dat alle postale handelingen werden verricht op de plaats vanwaar de post ook werd getransporteerd. Een brief die daar op de bus ging, was korter onderweg dan een brief die vanaf een andere plaats werd verzonden, al was dat verschil doorgaans marginaal.

Toen het vervoer per trein plaatsmaakte voor vervoer per vrachtwagen, verdwenen de voordelen van een postkantoor bij het station. Vele daarvan werden dan ook gesloten. In Nederland is sinds oktober 2011 overigens helemaal geen postkantoor meer over. Er zijn alleen nog verkooppunten voor de diensten van PostNL. Die bevinden zich maar zelden in de buurt van een station.

Eigen stempels

Stationspostkantoren gebruiken meestal eigen poststempels, de stationsstempels. In Nederland hadden die stempels doorgaans de tekst ‘plaatsnaam-station’, bijvoorbeeld ‘AMSTERDAM-CENTRAAL STATION’ of ‘ARNHEM-STATION’. Dat gold ook voor Frankrijk, waar bijvoorbeeld het stationspostkantoor van Marseille eerst stempels gebruikte met ‘MARSEILLE (GARE)’ en later met ‘MARSEILLE-GARE’.

Ook in het Keizerrijk Rusland hadden de ‘stationsstempels’ de tekst ‘plaatsnaam station’, dus bijvoorbeeld ‘ВИТЕБСКЪ ВОКЗАЛЪ’ (Vitebsk Station). Later gebruikte de Sovjet-Unie stempels met de afkorting ПЖДП (van ‘Прижелезнодорожный Почтамт’, stationspostkantoor) achter de plaatsnaam.

In Duitsland werden eerst stempels gebruikt met de toevoeging ‘Bahnhof’ of ‘Bhf’ aan de plaatsnaam. Op het eind van de 19e eeuw kregen alle postkantoren in een stad een nummer: Leipzig 1, Leipzig 2, Leipzig 3, enzovoort. Het postkantoor met de 1 was bijna altijd het hoofdpostkantoor, dat met de 2 het stationspostkantoor. De uitzondering was Danzig; daar was weliswaar Danzig 1 het hoofdpostkantoor, maar Danzig 5 het stationspostkantoor.

Ook Polen nummerde zijn postkantoren en ook hier was 1 het hoofdpostkantoor en 2 het stationspostkantoor. Toen Danzig in 1945 bij Polen werd gevoegd, kreeg het stationspostkantoor het stempel Gdańsk 2.

Een stempel van een stationspostkantoor is iets anders dan een haltestempel. De postambtenaren in een rijdend spoorwegpostkantoor hadden stempels bij zich met de naam van iedere halte die hun trein aandeed. Kregen ze bijvoorbeeld op de halte Appingedam een brief mee, dan moesten ze op die brief het haltestempel Appingedam zetten.[1]

Stationsstempels

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.