Rhijnvis Feith (1753-1824)
Rhijnvis Feith (Zwolle, 7 februari 1753 (doopdatum) – aldaar, 8 februari 1824) was een Nederlandse schrijver van gedichten, toneelstukken, enkele cantates en een theoretische verhandeling over Kant en dichtkunst.
Rhijnvis Feith
| ||||
Rhijnvis Feith geschilderd door Willem Bartel van der Kooi (1819) | ||||
Algemene informatie | ||||
Geboren | 7 februari 1753 | |||
Geboorteplaats | Zwolle | |||
Overleden | 8 februari 1824 | |||
Overlijdensplaats | Zwolle | |||
Land | tegenwoordig | |||
Handtekening | ||||
Werk | ||||
Genre | Sentimentalisme | |||
Bekende werken | ||||
Uitgeverij | Johannes Allart, Amsterdam H. As. zoon Doyer, Zwolle De erven François Boon, Haarlem J. Immerzeel jr., Rotterdam | |||
Dbnl-profiel | ||||
Website | ||||
|
Biografie
Feith stamde uit een gefortuneerd regentengeslacht uit Elburg en was enig kind van Pieter Feith en Elsabé Spaar.[1][2] Hij studeerde rechten in Leiden (1769-1770) en promoveerde al na één jaar. Op 17 november 1772 trouwde hij met Ockje Groeneveld. Zij kregen samen negen kinderen. 's Zomers woonde hij op zijn buitengoed Boschwijk (Heinoseweg, Zalné) en 's winters in de stad.[3] Hier ontving hij gasten, waaronder Willem Bilderdijk en Jan Frederik Helmers.[1]
Feith sloot zich aan bij de patriotten, mogelijk beïnvloed door Joan Derk van der Capellen tot den Pol, zijn buurman in de Bloemendalstraat. In februari 1787 werd hij door de vroedschap van Zwolle zonder goedkeuring van de stadhouder tot burgemeester gekozen, een positie die het best lijkt op die van een modern gemeenteraadslid. Deze functie bekleedde hij zeven maanden. In september 1787 vond er een Pruisische bezetting plaats, die het gezag van Willem V van Oranje-Nassau herstelde. Feith was niet anti-stadhoudersgezind, maar meer een vurig tegenstander van de aristocratische staatsgezinde partij.
Rhijnvis Feith werd in 1780 benoemd tot ontvanger van de belastingen (konvooien en licenten) op het belastingkantoor van zijn vader. Hij oefende die functie uit tot 1814.
Rhijnvis Feith overleed te Zwolle op 8 februari 1824 's middags tussen half twee en twee uur,[4] de dag na zijn eenenzeventigste verjaardag. Hij werd begraven in de Grote of Sint-Michaëlskerk te Zwolle, maar is op 6 oktober 1825 herbegraven op de Algemene Begraafplaats Meppelerstraatweg, tegenwoordig een Rijksmonument. Daarmee ging een wens van Feith in vervulling, want in 1779 ondertekende hij een petitie aan het stadsbestuur met het verzoek om om hygiënische redenen het begraven in kerken te stoppen en een begraafplaats buiten de stadsmuren in te richten. De dichter Anthony Christiaan Winand Staring schreef een gedicht ter nagedachtenis van Feith.
Prijzen en onderscheidingen
- Diverse prijzen van het Dichtlievend Genootschap in Leiden:
Zilveren penning van het genootschap Studium Scientiarum Genitris in Rotterdam voor het gedicht De Menschlievendheid, 1780 Gouden penning van het genootschap Kunstliefde spaart geen vlijt voor het gedicht Karel V aan zijnen zoon Philips II, bij de overdragt van de regering der Nederlanden, 1782 Zilveren erepenning van het Teylers Godgeleerd Genootschap in 1797[1] Gouden erepenning van het Teylers Godgeleerd Genootschap in 1801 Zilveren penning van het genootschap Ter verdediging van den Christelijken Godsdienst, 1800 Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, 20 februari 1816
Werken
Rhijnvis Feith behoorde tot de literaire stroming het sentimentalisme en stond onder andere onder invloed van Edward Young, Friedrich Gottlieb Klopstock en Baculard d'Arnaud. Zijn standpunt was de natuur niet slaafs na te volgen, maar haar te idealiseren. Zijn werken:
- Het ideaal in de kunst (1782, verhandeling in 1823 ingestuurd voor prijsvraag Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen)
- Verhandeling over het heldendicht (1782)
- Fanny, een fragment (1783)
- Julia (1783; briefroman)
- Brieven over verscheidene onderwerpen (6 delen, 1784–1793)
- Thirsa, of de zege van de godsdienst (1784; treurspel)
- Dagboek mijner goede werken (1785)
- Ferdinand en Constantia (2 delen, 1785)
- Lady Johanna Gray (1791)
- Het graf (1792)
- Bijdragen ter bevordering der schoone kunsten en wetenschappen (3 stukken, 1793–1796; met Jacobus Kantelaar)
- Ines de Castro (1793; treurspel)
- Oden en gedichten (5 delen, 1796–1814)
- De ouderdom (1802)
- Brieven aan Sophie (1806)
- Verlustiging van mijnen ouderdom (1818)
- De eenzaamheid en De Wereld (1821)
- Verhandelingen (1826)
- Dicht- en prozaïsche werken (15 delen, 1824–1826)
Oudejaarsavondlied
Een lied van zijn hand verscheen als gezang 160 in de Evangelische Gezangen van 1807. Getoonzet door A. Albert werd het lied opgenomen in de liedbundel Kun je nog zingen, zing dan mee. Door de populariteit en lange drukgeschiedenis van dit liedboek (41e druk in 1986) bleef het liedje decennialang in ruime kring bekend. De eerste regels luiden: 'Uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen'.
Gelegenheidsgedicht
Gelegenheidsgedicht bij het herstel van de Universiteit Utrecht 6 november 1815 na de Franse tijd (Korsikaans geweld: van Napoleon Bonaparte).[5]
Bij den maaltijd,
ter gelegenheid van het
inwijding-feest
der
Akademie te Utrecht.
- Deez' Hooge School, vernield door 's Korsikaans geweld,
- Maar schooner dan weleer door Willem's deugd hersteld,
- Zal, met een' luister, als geen' vroeger eeuwen zagen
- Den roem van echte, van Bataafsche kunde schragen.
- Wie juicht, in Utrechts vest, niet met een dank'bren traan
- Dit wijding-feest, de keen van zoo veel grootheid, aan?
- Wie voelt, die in 't verschiet de schoonste vrucht ziet bloeijen,
- Het Nederlandsche hart niet voor Oranje gloeijen?
- Gij allen, die, met mij, geleerdheid mint en schat,
- En diep bewogen, 't heil van dezen dag bevat,
- Drinkt vrolijk dezen kelk ter eed'le dankbetooning:
- En juicht, met mij, tot God, en zegent onzen Koning!
Grafmonument
Op 26 oktober 1825 werd een monument op zijn graf onthuld. Het is gemaakt door beeldhouwer Paulus Joseph Gabriël, een leerling van Antonio Canova.[6] De tekst op de gedenkplaat van zijn graf luidt:
Dat alles wat ik was of had de dood vrij roove; |
Door erosie is deze tekst niet meer leesbaar.
Herdenking
Op vrijdag 8 februari 1924 vond er een herdenkingsplechtigheid plaats bij het grafmonument van Feith in het kader van de honderdste sterfdag. Hierbij waren veel nazaten van het geslacht Feith aanwezig. Er werd een krans gelegd en jonkheer J. Feith sprak enkele woorden.[7]
Trivia
- De ongewone voornaam Rhijnvis is nog altijd in gebruik binnen de familie Feith.
- De locatie van zijn graf is 52° 31′ 5″ NB, 6° 06′ 29″ OL
Externe links
- Biografieën, werken en teksten bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl)
- 'Patriotten en Prinsgezinden', in: Jan te Winkel, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de eerste eeuw der Europeesche staatsomwentelingen (1925). Op dbnl.org
Zie de categorie Rhijnvis Feith van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp. |
Bronnen, noten en/of referenties
|