Efod

De efod (of ephod; Hebreeuws: אֵפוֹד) was een uit kostbaar materiaal vervaardigd gewaad, ook wel een lijfrok genoemd, dat in het oude Israël werd gedragen door de hogepriester. In de NBV heeft de efod verschillende benamingen. In de Pentateuch is het priesterschort, in Samuël priestergewaad.

Joodse hogepriester met een efod (geel)

Een uitgebreide beschrijving van de efod is te vinden in het Bijbelboek Exodus, in de hoofdstukken 28 en 39. Het was kennelijk een kledingstuk dat wij thans een hes zouden noemen: een pand voor en achter, met verbindingen over de schouders en langs de heupen.

Op de efod bevond zich een borstschild of borsttas met de Urim en de Tummim. Op de borsttas waren vier rijen van drie edelstenen in gouden zettingen. In elke edelsteen was de naam van een van de twaalf stammen van Israël gegraveerd. Van veel edelstenen bestaan kleurvariëteiten, het staat dus niet vast of de hieronder getoonde kleuren juist zijn.

robijn topaas smaragd
granaat saffier aquamarijn
barnsteen agaat amethist
turkoois onyx jaspis

In Richteren 8:27 maakt Gideon een efod uit buitgemaakte sieraden, die vervolgens werd vereerd als afgodsbeeld, wat volgens de Bijbel leidde tot Gideons ondergang. Ook in Richteren 17-18 is sprake van een efod. Deze kledingstukken zou men kunnen zien als vervalsingen van de efod van de hogepriester.

In 2 Samuël 6:14 draagt David een kledingstuk dat in de grondtekst efod wordt genoemd. Verder draagt hij niets. Michal veracht hem om die reden. Deze efod wordt hier echter niet beschouwd als een heilig kledingstuk. Hij wordt in de NBG aangeduid als lijfrok en in de NBV als priesterhemd.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.