Mandeligheid
Mandeligheid (van: mandelig) is een vorm van gebonden mede-eigendom van bijvoorbeeld een afscheidingsmuur, een heg of een pad. De eigenaren van de erven aan weerskanten ervan zijn dan de gezamenlijke eigenaren van die muur, heg, pad of watergang. Dit houdt in dat ook het onderhoud hiervan voor gezamenlijke rekening komt en dat men niet eenzijdig tot verandering, afbraak of kappen mag overgaan.
Het gedeelde pad moet vrij voor beide partijen toegankelijk en bruikbaar blijven.
Het woord mandelig is afgeleid van het vroeger in Noordoost-Nederland gebruikte mande ‘gemeenschap’, dat aan Oudfries mand, monda ‘meente’ werd ontleend en van het Germaanse *mainiþō- ‘gemeenschap, gemeenschappelijk bezit’ afstamt.[1]
België
Mandeligheid (Frans: mitoyenneté; Duits: Gemeinschaft) wordt in het Belgisch Burgerlijk Wetboek geregeld in de artikelen 653 tot 673 en in het Veldwetboek. Het gaat in het bijzonder om:
- de muurgemeenheid (gemene muur);
- en de gemene gracht.
Nederland
Mandeligheid is geregeld in Boek 5 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, Titel 5, de artikelen 60 en volgende. Het kan gaan om een wettelijke of een contractuele mandeligheid.
Bronnen, noten en/of referenties
|