Georges Bohy

Georges Ghislain Bohy (Waver, 1 november 1897 - Brussel, 1 november 1972) was een Belgisch politicus voor de BWP en de PSB.

Levensloop

Bohy studeerde rechten aan de ULB en werd na zijn legerdienst beroepshalve advocaat aan het hof van beroep in Brussel. In 1926 huwde hij met Hélène Denis, de kleindochter van Hector Denis, hoogleraar en volksvertegenwoordiger voor de BWP. Hij was eveneens literair actief: zo was hij de auteur van de romans Lambert Fortune (1919) en L'homme à la pipe (1921), schreef hij mee in verschillende literaire bladen en was hij de stichter van de letterkundige revue La Lanterne Sourde.

Eind jaren 1920 werd Bohy politiek actief voor de BWP. Hij publiceerde eerst bijdragen in socialistische bladen zoals Le Peuple. Nadat hij op 18 juli 1933 tijdens een meeting van socialistische mijnwerkers opriep tot opruiing tegen de militairen die de orde moesten bewaren, werd hij veroordeeld tot drie maanden cel. Dit leidde tot protestmanifestaties om de klassenjustitie aan te klagen. Nadat Bohy vrijgelaten werd, werd hij in juni 1935 verkozen tot gemeenteraadslid van Sint-Gillis, wat hij bleef tot in 1938.

In januari 1936 volgde hij de overleden Jules Destrée op als lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers voor het arrondissement Charleroi, waar hij bleef zetelen tot in 1968. In de Kamer pleitte voor de bescherming van de architectentitel en werd in 1939 de voorzitter van een commissie die hiervoor moest zorgen.

Nadat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, vluchtte hij in mei 1940 naar Frankrijk, waar hij in het departement Tarn-et-Garonne attaché was bij het Hoog Belgisch Commissariaat voor Belgische Vluchtelingen. In oktober 1940 keerde hij terug naar België en werd hij lid van de clandestiene afdeling van de BWP in Charleroi. Nadat hij eind 1942 door de Gestapo aangehouden werd, verbleef hij drie maanden in de gevangenis.

Na de oorlog werd Bohy in 1946 voor de PSB verkozen tot gemeenteraadslid van Arquennes en bleef dit tot in 1964. Bovendien werd hij actief in de Europese Beweging: in 1947 was hij de voorzitter van de Parlementaire Europese Unie, die ijverde voor Europese eenmaking, en in 1949 was hij samen met Paul-Henri Spaak als Belgisch vertegenwoordiger aanwezig bij de oprichting van de Raad van Europa.

In het Belgisch parlement was hij verslaggever van een wetsontwerp ter goedkeuring van het statuut van de Raad van Europa. Van 1958 tot 1962 en van 1965 tot 1968 zetelde hij ook in de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, waarvan hij van 1966 tot 1968 de ondervoorzitter was. Bij de ondertekening van het Verdrag van Rome, die leidde tot de oprichting van de EEG, was hij verslaggever van de Belgische verdragskamer in Rome en vervolgens was hij van 1957 tot 1958 lid van de Gemeenschappelijke Vergadering van de EGKS.

Van 1955 tot 1962 en van 1965 tot 1968 zetelde hij daarnaast ook in de Assemblee van de West-Europese Unie, waarvan hij van 1955 tot 1962 en voor enkele maanden in 1965 de ondervoorzitter was. Bovendien vertegenwoordigde hij van 1958 tot 1962 België in het Europees Parlement.

Ondertussen was Bohy van 1946 tot 1962 PSB-fractieleider in de Kamer, waarna hij van 1962 tot 1965 in opvolging van Joseph-Jean Merlot minister van Openbare Werken was in de regering-Lefèvre. In 1968 verliet hij de politiek, waarna hij een historische studie publiceerde over de provincie Henegouwen. Enkele jaren later, in 1972, overleed Bohy na een slepende ziekte.

Voorganger:
Jean-Joseph Merlot
Minister van Openbare Werken
1962-1965
Opvolger:
Jos De Saeger
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.