Gallodactylidae

De Gallodactylidae zijn een groep pterosauriërs behorend tot de Pterodactyloidea.

In 1974 benoemde de Franse paleontoloog Jacques Fabre een familie Gallodactylidae om de dat jaar door hem beschreven nieuwe soort Gallodactylus canjuersensis een plaats te geven. Binnen deze familie plaatste hij ook een tweede al bekende soort: Pterodactylus suevicus, die hij hernoemde tot Gallodactylus suevicus. In 1981 maakte Fabre van dezelfde groep een onderfamilie: de Gallodactylinae, welke term echter weinig gebruikt werd. In 1996 toonde Christopher Bennett aan dat Gallodactylus suevicus al eerder geldig beschreven was als Cycnorhamphus en hij plaatste beide soorten in dit geslacht. Sindsdien is het echter gebruikelijk geworden beide vormen een eigen geslacht toe te kennen om daarmee een handig naamsonderscheid te bewaren tussen Gallodactylus en Cycnorhamphus.

In 2003 gaf Alexander Kellner een exacte definitie van de Gallodactylidae als klade, monofyletische afstammingsgroep: de groep bestaande uit de laatste gemeenschappelijke voorouder van Gallodactylus en Cycnorhamphus en al zijn afstammelingen. Als synapomorfieën, gedeelde nieuwe eigenschappen, gaf hij deze drie: de processus nasales (uitsteeksels van de neusbeenderen in de samenvloeiing van de neusholten en de fenestrae antorbitales) zijn zijdelings geplaatst en gereduceerd in grootte; er is een schedelkam op de wandbeenderen aanwezig die middenin ineengedrukt is, naar achteren uitloopt en aan de achterkant afgerond is; de tanden zijn beperkt tot het voorste deel van de kaken.

Volgens Kellner zijn de Gallodactylidae de zustergroep van de Ctenochasmatidae binnen de Archaeopterodactyloidea. Volgens de Britse paleontoloog David Unwin echter hebben de twee bekende soorten van de groep een meer basale positie binnen de Ctenochasmatoidea, welke analyse bevestigd werd door een onderzoek van Brian Andres in 2008 die de Gallodactylidae als de zustergroep van Feilongus vond. Feilongus werd in 2005 voorlopig bij de Gallodactylidae ondergebracht, hoewel dat volgens Kellners definitie van 2003 incorrect zou zijn.

De twee soorten zijn vrij kleine vormen uit het late Jura (Tithonien), die zich, gezien hun extreem lange snuit met aan het uiteinde vele dunne langwerpige tanden, wellicht gespecialiseerd hadden in het eten van ongewervelden diep in de modder.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.