Doedicurus

Doedicurus is een uitgestorven geslacht van prehistorische glyptodonten of reuzengordeldieren, behorend tot de familie Glyptodontidae, dat leefde tijdens het Pleistoceen tot het einde van de laatste ijstijd, zo'n 11.000 jaar geleden in Zuid-Amerika. De naam betekent "stamperstaart", verwijzend naar hoe, als de spijkers van het uiteinde van de staart zouden worden verwijderd, het op een stamper zou lijken. Het type soort is D. clavicaudatus. Dit was de grootste bekende glyptodont en een van de bekendere leden van de Zuid-Amerikaanse Pleistoceen-megafauna. Data in Argentinië zo recent als ~ 7.500 BP zijn gemeld, maar dergelijke Holocene datums zijn nog niet bevestigd door de meer accurate AMS-dateringstechniek. Volgens de huidige inzichten telt het geslacht één soort, Doedicurus clavicaudatus, die leefde tijdens het Pleistoceen in Zuid-Amerika. Doedicurus leefde volgens sommige geleerden tegelijk met de eerste mensen in Amerika. In oude Indiaanse legendes komt hij voor, al kan het ook zijn dat de Indianen slechts botten van de dieren vonden.

Doedicurus
Fossiel voorkomen: Pleistoceen (~ 2 - 0,015 Ma)
Doedicurus
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Mammalia (Zoogdieren)
Orde:Cingulata (Gordeldierachtigen)
Familie:Glyptodontidae (Glyptodonten)
Geslacht
Doedicurus
Burmeister, 1874
Typesoort
Doedicurus clavicaudatus Burmeister 1874
Afbeeldingen op Wikimedia Commons
Doedicurus op Wikispecies
Portaal    Biologie
Zoogdieren

Beschrijving

Doedicurus clavicaudatus woonde in bossen en graslanden en was herbivoor. Met een hoogte van 1,5 meter en een totale lengte van ongeveer 4 meter, zou het een gewicht van ongeveer 1.910 tot 2.370 kilogram kunnen bereiken. Aan het uiteinde van zijn staart had het een grote knots die bestond uit massief bot. Op de knots bevonden verder punten van hoorn. De staart was een wapen tegen roofdieren, maar werd ook gebruikt bij gevechten tussen rivaliserende mannelijke dieren wanneer er gevochten werd om wijfjes. Er is een Doedicurus-pantser gevonden waaraan te zien is dat ze hun staart als wapen gebruikten, omdat er deuken in zitten die precies bij deze punten passen. Onbekend is of vrouwelijke dieren ook zo "bewapend" waren. Net zoals de moderne gordeldieren had Doedicurus een pantser, dat bestond uit veel hoornplaatjes. Doedicurus was een herbivoor.

Het dier had een enorm gewelfd schild dat was gemaakt van veel strak passende schubben, enigszins vergelijkbaar met die van zijn moderne familielid, het gordeldier. Het schild was stevig verankerd in het bekken maar los rond de schouder. De voorkant droeg een extra kleinere koepel. Dit is geïnterpreteerd als een met vet gevulde ruimte, vergelijkbaar met de bult van een kameel, die energie zou hebben opgeslagen voor het droge seizoen en dempte slagen van de staart van rivaliserende dieren.

Verspreiding

Fossielen van D. clavicaudatus zijn te vinden in Zuid-Amerika, vooral in de Luján-formatie in Argentinië. Andere fossiele overblijfselen zijn gevonden in de San José- en Dolores-formaties van Uruguay en in Santa Vitória do Palmar in Brazilië. Gezien de late datum van zijn verdwijning, werd het aangetroffen en waarschijnlijk ook opgejaagd door de eerste menselijke kolonisten in Zuid-Amerika.

Gebruik van de staartknots

De staartknots werd waarschijnlijk gebruikt in intraspecifiek conflict in plaats van verdediging tegen roofdieren zoals Smilodon, in tegenstelling tot de oppervlakkig vergelijkbare knots van de ankylosauriërs, waarvan wordt gedacht dat ze zijn gebruikt om te verdedigen tegen roofzuchtige dinosaurussen. Ten eerste zou het laatste gebruik moeilijk zijn geweest, omdat het gezichtsveld van het dier zo beperkt was dat het in wezen blindelings de staartknots had moeten gebruiken. Bovendien zijn carapaxen gevonden die fracturen vertonen die werden geproduceerd met ongeveer dezelfde hoeveelheid energie als die zou kunnen worden geproduceerd door de staartspieren.

Fossiele vindplaatsen

Fossielen van Doedicurus zijn 2 miljoen tot 15.000 jaar oud en vooral bekend uit de Esenada-formatie in Patagonië.

Zie ook

Literatuur

  • Douglas Palmer: Dinosaurier & Prähistorische Tiere. Eine illustrierte Enzyklopädie. Könemann, Köln 2000, ISBN 3-8290-6113-7.
  • Arno Hermann Müller: Lehrbuch der Paläozoologie. Band 3: Vertebraten. Teil 3: Mammalia. 2., überarbeitete und erweiterte Auflage. Gustav Fischer Verlag, Jena 1989, ISBN 3-334-00223-3.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.