Zevenstippelig lieveheersbeestje

Het zevenstippelig lieveheersbeestje (Coccinella septempunctata) is een kever uit de familie lieveheersbeestjes (Coccinellidae). Het is door de opvallende kleuren, de onschuldige en weinig schuwe natuur en het algemene voorkomen een van de bekendste kevers van westelijk Europa. Het zevenstippelig lieveheersbeestje wordt soms gezien als brenger van geluk en is zelfs een symbool tegen zinloos geweld.

Zevenstippelig lieveheersbeestje
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Arthropoda (Geleedpotigen)
Klasse:Insecta (Insecten)
Superorde:Endopterygota
Orde:Coleoptera (Kevers)
Familie:Coccinellidae (Lieveheersbeestjes)
Geslacht:Coccinella
Soort
Coccinella septempunctata
Linnaeus, 1758
Afbeeldingen op Wikimedia Commons
Zevenstippelig lieveheersbeestje op Wikispecies
Portaal    Biologie

De kever is als larve en ook als volwassen insect een felle jager die voornamelijk bladluizen eet en is hierdoor geliefd bij tuinders. De kever wordt wereldwijd als biologisch bestrijdingsmiddel ingezet in kassen en boomgaarden om bladluizen te bestrijden.[1]

Het zevenstippelig lieveheersbeestje komt voor in grote delen van Europa en in delen van Azië. De kever is voornamelijk in zonbeschenen terreinen te vinden, beschaduwde omgevingen als bossen worden vermeden. De kevers houden in de winter een winterslaap en kunnen dan massaal in huizen worden aangetroffen. In België en Nederland is de soort algemeen en kan plaatselijk zeer talrijk voorkomen.

Het zevenstippelig lieveheersbeestje is een van de insecten die direct is te herkennen aan de helderrode dekschilden met altijd zeven zwarte stippen. Het aantal stippen heeft bij lieveheersbeestjes dus niets met de leeftijd te maken.

Verspreiding en habitat

Het zevenstippelig lieveheersbeestje komt voor in grote delen van Europa en in delen van Azië. In Azië is de soort bekend op het eiland Taiwan en op een aantal eilanden van Japan. De Japanse populaties worden tot een aparte ondersoort gerekend; Coccinella septempunctata brucki.

Ook in het oosten van de Verenigde Staten komt de kever voor, de soort is hier meerdere keren uitgezet en heeft zich verspreid. Andere in Noord-Amerika inheemse soorten worden zelfs verdrongen doordat het zevenstippelig lieveheersbeestje veel effectiever jaagt op bladluizen.

De kever is niet kieskeurig als het gaat om de habitat en komt overal voor waar bladluizen te vinden zijn. Omdat voornamelijk bladluizen gegeten worden die op kruidachtige tot struikachtige planten leven, is ook de kever vaak in lagere begroeiing te vinden maar wordt ook wel aangetroffen in bomen.[2] In bossen is deze soort echter zeldzaam, zeker in naaldbossen waar geen prooidieren leven. Andere soorten lieveheersbeestjes zijn hier juist op aangepast, zoals het viervleklieveheersbeestje (Exochomus quadripustulatus).[3]

Kenmerken

Schematische kleuren

Het zevenstippelig lieveheersbeestje is door een aantal specifieke lichaamskenmerken goed te onderscheiden van andere soorten. De totale lichaamslengte zonder uitsteeksels is 5,2 tot 8 millimeter.[4] Hiermee is het een van de grootste soorten uit de lieveheersbeestjesfamilie van Midden-Europa.

De onderstaande tekst beschrijft afbeelding 1. Het zevenstippelig lieveheersbeestje heeft een typisch kever-achtige bouw; een kleine kop (A) met diverse uitsteeksels, een groter borststuk (B) dat zes poten en twee paar vleugels draagt en ten slotte een achterlijf (C). Het achterlijf wordt beschermd door de tot dekschilden omgevormde voorvleugels of elytra. Hieronder zijn de vliezige vliegvleugels verborgen die gebruikt worden om te vliegen. Deze vliegvleugels worden ook wel achtervleugels genoemd en zijn groter dan de voorvleugels; ze zijn deels opgevouwen. Het lichaam is enigszins ovaal van boven bezien; aan de voorzijde is het silhouet wat breder en het heeft een versmalling aan de achterzijde. Van de zijkant bezien is de kever sterk bolvormig, de dekschilden lopen vrijwel naadloos over in het halsschild.

Het zevenstippelig lieveheersbeestje is te herkennen aan de kleur. Het lichaam bestaat van voor naar achter uit de kop, het borststuk en het achterlijf. De kop is grotendeels verborgen onder het halsschild. De witte vlekken (1) aan het verder zwarte halsschild of pronotum (2) zijn kenmerkend, het halsschild is nooit lichtomzoomd zoals gelijkende soorten. Aan de voorzijde van de dekschilden zijn twee kleine, witte vlekken aanwezig die meestal driehoekig van vorm zijn (3). Hierachter is een druppelvormige zwarte vlek (4) gelegen die is verdeeld over beide schilden. Op ieder dekschild zijn drie zwarte, ronde stippen aanwezig (5). De voorste vlek is aan de voorrand van het dekschild gelegen, de middelste vlek aan de middennaad en de achterste vlek bevindt zich aan de zijrand aan de achterzijde van het dekschild. In totaal heeft de kever dus altijd zeven vlekken op de bovenzijde, waaraan de Nederlandse naam aan te danken is.
De vorm van de vlekken kent enige variatie maar ze zijn nooit licht omzoomd zoals bij sommige andere soorten als het oogvleklieveheersbeestje. De dekschilden zijn duidelijk begrensd door de naad in het midden (6). Bij het zevenstippelig lieveheersbeestje zijn geen zwarte of gele variaties bekend; alle soorten hebben een de lakrode tot oranjerode kleur dekschilden (7).

Het halsschild of pronotum (2), dat een deel van het borststuk en de kop bedekt, is erg breed en aan weerszijden omlaag gekromd, zodat het geheel doet denken aan een helm. Het halsschild is hierdoor ook aan de onderzijde zichtbaar, dit wordt de hypomeron genoemd. Het halsschild is zwart van kleur, met uitzondering van de witte tot witgele vlekken aan iedere zijde van de voorrand (1). Deze vlekken zijn vaak bijna vierkant van vorm en steken duidelijk af; ze doen denken aan ogen. Bij sommige exemplaren ontbreken deze vlekken.[2]

Onderdelen van de kop.

De ogen (1) zijn zwart en kraal-achtig en zijn nauwelijks zichtbaar hoewel ze niet heel klein zijn. De bovenrand van de bovenste monddelen is wit van kleur, dit is echter moeilijk te zien vanwege de meestal naar onder gekromde kop. Net als alle kevers heeft het lieveheersbeestje twee antennes (2) die niet heel groot worden en twee nog kleinere kaaktasters (3). De maxillaire palpen (4) zijn nog kleiner en alleen goed zichtbaar met een loep.

De antennes zijn geelbruin van kleur en hebben een verdikt, golfclub- achtig uiteinde. De kaaktasters zijn zwart en verbreed, ze hebben net als de antennes een zintuiglijke functie. De bijtende monddelen worden mandibels genoemd, ze zijn kleiner dan de andere uitsteeksels en bovendien onder de kop gelegen, de kaken zijn met het blote oog nauwelijks te zien.

Het labium (5), een boven de mandibels gelegen deel van de kop, is sterk behaard. Aan de voorzijde van de kop, de clypeus (6), zijn twee kleine, ronde witte vlekjes zichtbaar, aan de buitenzijde van iedere vlek is een oog gelegen.

Door het grote halsschild en de eveneens sterk vergrote en daarnaast koepelvormige dekschilden zijn de lichaamsverhoudingen van het zevenstippelig lieveheersbeestje van bovenaf niet goed te zien. Hierdoor lijken de kop en de pootjes erg klein maar als de schilden niet worden meegerekend zijn de lichaamsverhoudingen vergelijkbaar met die van andere kevers. Aan de onderzijde zijn de verschillende lichaamsdelen (kop, borststuk en achterlijf) pas goed te zien. Aan de onderzijde, met de voorzijde boven, is de kop het enigszins eivormige deel boven het halsschild. Het borststuk is het deel dat de vleugels en alle poten draagt. De grens met het achterlijf ligt op ongeveer twee derde van de dekschilden vanaf de achterzijde gezien.

De onderzijde van het lichaam is zwart, aan de onderzijde vallen ook de poten op, die van bovenaf goed verborgen blijven. De zes poten zijn allemaal ongeveer gelijk van vorm, ze bestaan uit drie ongeveer even grote delen, waarvan het laatste deel, aan het uiteinde, gesegmenteerd is. Van het lichaam af wordt het eerste deel coxa of heup genoemd, deze is wat verbreed. Het middelste deel is de tibia of scheen en het laatste (gelede) deel is de tarsus of voet. Deze bestaat uit een aantal delen, waarvan de voorste aan de onderzijde voorzien zijn een fluweel-achtige beharing of setae. Aan het uiteinde van iedere poot zijn twee haak-achtige klauwtjes aanwezig.

De organische pigmenten die voor de felle kleur dekschilden zorgen worden carotenoïden genoemd. Uit de dekschilden geïsoleerde verbindingen zijn onder andere torulene en β-caroteen.[5]. Uit onderzoek blijkt dat de pigmenten niet uit planten worden verkregen, waardoor vermoed wordt dat ze worden aangemaakt door symbiotische micro-organismen.[6]

Larve

Een wat oudere larve op een bloem.

Als de larve net uit het ei kruipt, is deze enkele millimeters lang en zeer donker tot zwart van kleur. De larve groeit snel en krijgt na enkele vervellingen een kenmerkende grijsblauwe kleur met oranje vlekken. Na iedere vervelling zijn de poten en het lichaam bleek van kleur, maar na enige tijd kleurt dit terug naar zwart.

De larve heeft een opvallend langwerpig lichaam dat enigszins driehoekig is van vorm; het voorste deel is duidelijk breder dan de achterzijde die in een punt eindigt. De poten zijn altijd zwart van kleur en relatief groot en dik in vergelijking met de poten van keverlarven uit andere families. Het lichaam is duidelijk verdeeld tien segmenten en op ieder segment zijn enkele wrat-achtige bulten aanwezig die voorzien zijn van gestekelde borstels. Op de eerste drie segmenten, die later het borststuk zullen vormen, zijn deze sterk vergroot. De larve heeft twee relatief grote kaken, maar nog geen dekschilden en ook vleugels ontbreken.

Op ongeveer het midden van het lichaam, op het derde segment achter de kop, zijn aan de flanken twee oranje verdikkingen aanwezig. Ook op het zesde segment achter de kop zijn dergelijke structuren aanwezig, op ongeveer een derde van het lichaam gezien vanaf de achterzijde. Dit zijn klieren die dezelfde afweerstof als de volwassen lieveheersbeestjes afscheiden bij gevaar; een bittere, onsmakelijke gele vloeistof. Het voorste lichaamssegment, dat vlak achter de kop is gelegen, is grotendeels oranje van kleur en heeft enkele zwarte vlekken.

De larve wordt afhankelijk van het voedselaanbod ongeveer 8 tot 12 millimeter lang voor de verpopping plaatsvindt, zie ook onder voortplanting.

Onderscheid met andere soorten

Het zevenstippelig lieveheersbeestje kent enige variatie in grootte en kleur en ook de vorm van de zwarte vlekken op de dekschilden kan verschillen. Over het algemeen is de soort dankzij de zeven stippen niet met andere lieveheersbeestjes te verwarren. De zevenstip is een grotere soort (5 tot 8 millimeter). De enige soort die bijna sprekend op het zevenstippelig lieveheersbeestje lijkt, is de zeldzame soort het schitterend lieveheersbeestje. Deze verschillen met name doordat bij het schitterend lieveheersbeestje zich aan de onderzijde witte driehoekjes achter de middelste en achterste potenparen bevinden (bij het zevenstippelig lieveheersbeestje alleen bij het middelste potenpaar).

Vele andere soorten blijven kleiner, zoals het tweestippelig lieveheersbeestje (Adalia bipunctata) die 4 tot 6 mm lang wordt, maar vrijwel altijd twee stippen heeft. Andere lieveheersbeestjes, zoals het elfstippelig lieveheersbeestje (Coccinella undecimpunctata) en het vijfstippelig lieveheersbeestje (Coccinella quinquepunctata), hebben meestal elf respectievelijk vijf stippen. Naast deze twee soorten komen in Europa nog vier andere soorten uit het geslacht Coccinella voor.[4] Deze zijn te onderscheiden aan het aantal stippen.

Levenswijze

Dit exemplaar vertoont een ongebruikelijke lichaamshouding terwijl de pootjes worden schoongemaakt met de monddelen.

Het zevenstippelig lieveheersbeestje is overdag actief en trekt zich 's nachts terug in spleten of tussen bladeren. Het is een veel geziene kever die zonbeschenen plekken prefereert en door de rode kleuren tegen de meestal groene achtergrond van de planten waar het dier op leeft goed te zien is.

Het zevenstippelig lieveheersbeestje houdt een winterslaap, aan het einde van de zomer trekt de kever zich terug. De overwintering vindt altijd plaats als volwassen kever, nooit als ei of larve. Geschikte overwinteringsplaatsen zijn in spleten in hout, tussen boomwortels, achter loszittend boomschors, in rotsspleten, onder bladeren, graspollen of mos en andere plaatsen waar de kever kan schuilen tegen de kou. Net als een aantal andere lieveheersbeestjes kan het zevenstippelig lieveheersbeestje in geschikte winterkwartieren massaal overwinteren met tientallen tot honderden exemplaren tegelijk. Ook in menselijke bebouwing kunnen soms grote groepen worden aangetroffen.

Voortplanting en ontwikkeling

Net als alle kevers behoort het zevenstippelig lieveheersbeestje tot de Endopterygota, dit zijn insecten met een volledige gedaanteverwisseling. Het jeugdstadium of larve van deze insecten is wormachtig en lijkt niet op het volwassen insect. Pas in het popstadium wordt het lichaam volledig omgebouwd. De tegenhanger van de Endopterygota zijn de Exopterygota, die een onvolledige gedaanteverwisseling kennen. De jeugdstadia van deze insecten worden nimfen genoemd en zijn miniatuurversies van de ouderdieren maar zijn kleiner en hebben nog geen vleugels, ze kennen geen popstadium.

Paring, mannetje boven.

Lieveheersbeestjes zoeken elkaar op in het voorjaar om te paren, vaak is er aan het eind van de zomer een tweede generatie.[7] Bij de paring klimt het mannetje half op het vrouwtje waarbij de cloaca contact maken en de bevruchting plaatsvindt.

De eitjes worden rond mei in groepjes gelegd tussen bladluizenkolonies, vrijwel altijd aan de onderzijde van bladeren. De eitjes zijn langwerpig ovaal van vorm en oranjegeel van kleur, ze hebben een lengte van ongeveer twee millimeter.

De langwerpige larven kruipen na enkele dagen uit het ei, ze vreten zich zo snel mogelijk vol en doorlopen het larvale stadium in ongeveer vier weken.[1] Het larvestadium bestaat uit vier stappen, die de instar worden genoemd en gescheiden worden door een vervelling. Het eerste instar is klein en zwart van kleur, het tweede is iets groter en lichter van kleur en bij het derde instar zijn de oranje bulten aan weerszijden al goed zichtbaar. Het vierde instar is het laatste stadium en zal zich aan het eind van het larvestadium verpoppen. De larve hecht hierbij zijn achterlijfspunt aan de ondergrond, meestal een stengel of een blad, waarna de lichaamsvorm drastisch verandert. De pop of chrysalis is druppelachtig van vorm en is in eerste instantie oranjegeel van kleur en glad. Later kleurt de pop bij en heeft een gerimpeld, mummieachtig uiterlijk, de kleur is oranje met rijen zwarte stippen. Als de pop wordt aangeraakt zal deze op- en neergaande bewegingen maken.

Afbeeldingen: Voortplanting

Als het lieveheersbeestje de pop verlaat, wat uitsluipen wordt genoemd, is het diertje zeer kwetsbaar. Het lichaam is nog erg zacht en raakt snel beschadigd. Ook zijn de voorvleugels, de vliezige vleugels waarmee gevlogen wordt, nog ondoorzichtig en geschrompeld. Ze worden volgepompt met een vloeistof waardoor ze uitvouwen en later uitharden en doorzichtig worden. Bij het uitsluipen zijn het halsschild en de poten reeds zwart van kleur. De dekschilden en de onderzijde echter zijn geeloranje en de dekschilden hebben nog geen stippen. Pas als de dekschilden uitharden verschijnen de stippen en de rode kleur van de dekschilden en wordt de onderzijde zwart.

Voedsel

Het voedsel bestaat uit bladluizen.
Ook de larven zijn felle rovers.

Het zevenstippelig lieveheersbeestje is een felle rover die voornamelijk bladluizen eet, er worden zo'n 100 bladluizen per dag gegeten.[2] Ondanks de hoge voorkeur voor bladluizen worden echter ook andere kleine diertjes zoals kleine larven van andere insecten, bladhaantjes, trips of mijten gegeten. Deze dieren zijn ook schadelijk voor planten waardoor het zevenstippelig lieveheersbeestje erg populair is in de gewasbescherming. Vooral de zwangere vrouwtjes zijn erg roofzuchtig en werken grote hoeveelheden bladluizen weg.[2] Een buitgemaakte prooi wordt met de voorpoten vastgehouden en met de kleine maar scherpe monddelen vermalen tot een papje wat vervolgens wordt opgezogen.

De larve van het zevenstippelig lieveheersbeestje begint zodra het ei is verlaten met eten, als eerste wordt de eigen eierschaal opgegeten. Op het menu van de larve staan net als het volwassen lieveheersbeestje voornamelijk bladluizen. De beweeglijke larve spendeert al zijn tijd in het zoeken en eten van luizen en tegen de tijd dat de larve verpopt heeft het dier al vele honderden bladluizen weggewerkt. Vooral het laatste larvestadium is zeer vraatzuchtig; drie vierde van alle gegeten prooien wordt in het laatste instar gegeten. In totaal kan een larve zo'n 200 tot 600 bladluizen wegwerken in een tijdsbestek van ongeveer een maand.[2] De larve eet soms de eitjes van andere soorten maar deze bepalen waarschijnlijk geen groot deel van het menu. Uit laboratoriumonderzoek blijkt dat het zevenstippelig lieveheersbeestje minder snel de eitjes van het tweestippelig lieveheersbeestje eet dan andersom. De larven van de zevenstip zijn bovendien niet in staat te overleven als ze op een strikt dieet van eitjes van de tweestip worden gezet. Andersom is dat wel het geval, ongeveer een derde van de larven van de tweestip overleeft een dieet van zevenstip-eitjes, maar doen er bijna twee keer zo lang over om zich te ontwikkelen.[8]

Het zevenstippelig lieveheersbeestje kan als bladluizen en andere kleine prooidieren ontbreken ook overschakelen op ander voedsel, wat een voorsprong geeft op andere soorten. Er is bekend dat veel soorten lieveheersbeestjes die net uit de winterslaap ontwaken aan jonge blaadjes knagen om zo het tijdens de winterslaap ontstane vochtverlies te compenseren. Als tegen het einde van de zomer bladluizen schaars worden, eet het lieveheersbeestje stuifmeel van verschillende planten uit de composietenfamilie en de schermbloemenfamilie, ook sporen van schimmels worden gegeten. Van exemplaren die uit de winterslaap ontwaken is bekend dat ze nectar eten van onder andere de sleedoorn (Prunus spinosa).[9]

Op het menu staan verschillende soorten bladluizen, zoals de groene perzikluis (Myzus persicae) en de erwtenluis (Acyrthosiphon pisum). Niet alle soorten bladluizen zijn echter geschikt, van de vlierbladluis (Aphis sambuci) en de grote lupineluis (Macrosiphum albifrons) is bekend dat ze giftig zijn voor het lieveheersbeestje.[9]

Het zevenstippelig lieveheersbeestje heeft net als veel andere kevers een uitstekend reukvermogen waarmee indirect prooien worden opgespoord. Een vliegend lieveheersbeestje kan geen prooien zien, maar wel ruiken en zo naar een bladluizenkolonie vliegen. De was-achtige huiduitscheiding van de bladluis kan door de geurzintuigen van de kever worden waargenomen. Als een zevenstippelig lieveheersbeestje de geuren van bladluizen waarneemt, beweegt het dier zich langzamer en verandert vaker van richting.[10]

Hoe de kever de prooien direct opspoort, dus de individuele bladluis waarneemt, is nog niet precies bekend. Lieveheersbeestjes kunnen bijzonder slecht zien en merken waarschijnlijk pas een bladluis op met de maxiliare palpen, twee zintuiglijke uitsteeksels aan de kaken. Omdat deze bij lieveheersbeestjes erg kort zijn, kan de kever een prooi pas opmerken als het bijna letterlijk tegen een bladluis aanloopt. In een onderzoek waarbij de palpen werden afgesneden bleek dat de kever minder efficiënt was in het opsporen van bladluizen.[11]

Bladluizen, die het belangrijkste voedsel van de kever vormen, zijn insecten die een complexe en variabele ontwikkeling kennen. Soms komen gevleugelde en ongevleugelde vormen en zowel een geslachtelijke als ongeslachtelijke voortplanting voor binnen een enkele soort. Van prooidieren als de erwtenluis is zelfs bekend dat de luizen een voor de levenscyclus onnatuurlijke ontwikkeling kunnen aanwenden om aan het lieveheersbeestje te ontsnappen. Ze ontwikkelen in de aanwezigheid van lieveheersbeestjes meer jongen die eenmaal volwassen vleugels dragen zodat het nageslacht kan wegvliegen.[12]

Vijanden en verdediging

De larve van deze Aziatische soort eet de eitjes van een ander lieveheersbeestje.

Een belangrijke vijand van deze soort is de mier, die de kevers verjaagt omdat een mier graag de zoete afscheidingen van bladluizen opzuigt. De sluipwesp Dinocampus coccinellae is eveneens een vijand, deze wesp legt een eitje in de kever, waarna de larve zich in het lichaam van het lieveheersbeestje ontwikkelt. Er zijn nog wel meer soorten lieveheersbeestjes die aan de wesp ten prooi vallen, maar niet bij alle andere soorten ontwikkelt de larve zich tot wesp.

Het zevenstippelig lieveheersbeestje wordt net als andere carnivore lieveheersbeestjes bedreigd door een verwante soort uit de lieveheersbeestjesfamilie die in delen van het verspreidingsgebied is geïntroduceerd. Het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje (Harmonia axyridis) wordt iets groter dan het zevenstippelig lieveheersbeestje. Ook heeft de Aziatische soort meer stippen maar ook een grotere variatie waarbij de stippen soms ontbreken. Net als het zevenstippelig lieveheersbeestje eet het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje bladluizen, maar ook eitjes en larven van andere lieveheersbeestjes worden gegeten.

De felle kleuren op de dekschilden zijn een waarschuwing voor andere dieren voor de oneetbaarheid van de kever en worden aposematische kleuren genoemd. Als het lieveheersbeestje wordt bedreigd, worden de poten onder de dekschilden verborgen en de antennes en kaaktasters worden onder het halsschild gebracht. De kever houdt zich dood en laat zich op de grond vallen. Zodra het gevaar geweken is komen alle lichaamsuitsteeksels weer tevoorschijn en vervolgt de kever zijn weg. Als een predator echter volhardt, wordt een heldere gele vloeistof uitgescheiden. Deze vloeistof is afkomstig van klieren in de kniegewrichten van de poten. Deze methode van verdediging komt wel meer voor bij insecten zoals kevers en wordt reflexbloeden genoemd. De afscheiding of bloedvloeistof is ondanks de naam echter geen bloed, maar een speciale afweerstof die enkel dient om vijanden af te schrikken en geen met bloed vergelijkende functie heeft. De vloeistof ruikt onaangenaam, smaakt erg bitter en is erg kleverig zodat het goed blijft plakken. De bloedvloeistof bevat bovendien een alkaloïde stof die giftig is voor dieren, voornamelijk vogels. Het alkaloïde is kenmerkend voor lieveheersbeestjes en heeft daarom de naam coccineline gekregen, afgeleid van de familienaam Coccinellidae.[5]

Uit onderzoek blijkt dat het zevenstippelig lieveheersbeestje veel giftiger is voor jonge koolmezen (Parus major) dan andere lieveheersbeestjes zoals het tweestippelig lieveheersbeestje (Adalia bipunctata).[13] Dit komt doordat er relatief veel alkaloïden in het reflexbloed aanwezig zijn in vergelijking met andere soorten als het tweestippelig lieveheersbeestje. Een ander verschil is dat de tweestip relatief meer bloed afscheid dan de zevenstip, het bloed is bovendien minder rijk aan cocceline, wat voornamelijk giftig is voor vogels. Dit verschil is te danken aan de verschillen in grootte en levenswijze; omdat het tweestippelig lieveheersbeestje kleiner is en zich meer verstopt wordt deze soort voornamelijk door roofinsecten gegeten. Het zevenstippelig lieveheersbeestje is groter en zoekt vaak zonbeschenen plaatsen op en is zo beter zichtbaar voor vogels, wat de verhoogde concentratie cocceline verklaart.[14]

Voortbeweging

Het zevenstippelig lieveheersbeestje gebruikt tijdens het lopen alle zes de pootjes en hoewel ze snel worden voortbewogen is de kever door de korte poten niet erg snel. Ook de larven zijn erg beweeglijk maar vrij langzaam. Ze hebben echter in vergelijking met andere keverlarven, die meer worm-achtig zijn, goed ontwikkelde poten. Kevers of larven die zijn opgewarmd door de zon zijn sneller dan exemplaren die zich op een beschaduwde plek bevinden.

De larven worden aangetrokken door licht (positieve fototaxis) maar bewegen zich het liefst af van de zwaartekracht (negatieve geotaxis). Hierdoor kruipen ze steeds naar boven zodat ze in de jonge toppen van een plant belanden waar de meeste bladluizen leven.[10] Ook een volwassen lieveheersbeestje zal als er niets te eten is naar het hoogste punt kruipen en wegvliegen op zoek naar voedsel. Het vliegvermogen wordt niet ingezet om te vluchten bij gevaar. Lieveheersbeestjes zijn geen goede vliegers; omdat de twee voorvleugels zijn omgevormd tot verharde dekschilden kunnen ze niet worden gebruikt bij het vliegen. Het lieveheersbeestje maakt tijdens de vlucht een brommend geluid door de aanwezigheid van de dekschilden. Ze botsen soms ergens tegenaan en deukjes in de dekschilden zijn daardoor niet zeldzaam.

Relatie tot de mens

Het zevenstippelig lieveheersbeestje is een symbool tegen zinloos geweld.

Lieveheersbeestjes zijn erg geliefd bij de mens omdat ze bonte kleuren hebben en als decoratief worden gezien. Ook is de kever niet schuw en bovendien erg nuttig door de bladluisetende levenswijze. Het zevenstippelig lieveheersbeestje wordt gezien als brenger van geluk.[1] De kever wordt wel als onschuldig beschouwd omdat het diertje geen mensen bijt of steekt, men kan de kever rustig over de huid laten lopen. De soort is zelfs gekozen als symbool tegen zinloos geweld door de Landelijke Stichting Tegen Zinloos Geweld.[15]

Biologische bestrijding

Het zevenstippelig lieveheersbeestje wordt wereldwijd en op grote schaal ingezet om bladluizen te bestrijden. Er zijn wel meer lieveheersbeestjes die bladluizen eten -overigens doen ze dit niet allemaal- maar de zevenstip is veruit de bekendste soort. Dit hangt nauw samen met de voedselvoorkeur van de soort; de bladluizen die worden gegeten leven voornamelijk op door de mens geteelde groenten en fruit en bloemen zoals rozen. Doordat enorme hoeveelheden bladluizen worden gegeten en de kevers naar een andere plant vliegen als de voedselplant volledig is ontdaan van luizen, is hun economische impact groot.

Het zevenstippelig lieveheersbeestje is door zijn positieve rol in de plantenteelt op verschillende plaatsen in de wereld uitgezet. Onder andere in de Verenigde Staten is de introductie van de kever succesvol, het lieveheersbeestje is het 'insect van de staat' van zeven verschillende Amerikaanse staten. Een nadeel van de explosieve groei van de zevenstip is dat een andere inheemse soort, het negenstippelig lieveheersbeestje (Coccinella novemnotata) wordt verdrongen. Deze soort is in de staat Ontario sinds 1982 niet meer gezien.[16]

Naamgeving en taxonomie

De Nederlandse naam zevenstippelig lieveheersbeestje slaat op het aantal zwarte stippen op de dekschilden. Ook de wetenschappelijke soortnaam verwijst hiernaar; septem-punctata betekent vrij vertaald 'met zeven-stippen'. Soms wordt de wetenschappelijke soortnaam als 7-punctata gespeld, maar dit wordt beschouwd als verouderd.

De kever wordt ook wel zonnekever en onzelieveheersbeestje genoemd, maar met deze naam worden ook andere lieveheersbeestjes aangeduid.

Er zijn twee ondersoorten die verschillen in verspreidingsgebied.

  • Coccinella septempunctata brucki; deze ondersoort komt voor in Japan
  • Coccinella septempunctata septempunctata; deze ondersoort komt voor in de rest van het verspreidingsgebied.

Bronvermelding

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.