Arabisch-Palestijnse opstand

De Arabisch-Palestijnse opstand was een opstand in de jaren 1936-1939 van Palestijnse Arabieren die gericht was tegen Groot-Brittannië enerzijds en tegen de Joodse immigratie anderzijds. De gebeurtenissen tijdens deze opstand legden de kiem voor de Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948.

Britse soldaten met Arabische gevangenen

De opstand begon op 19 april 1936 in Jaffa toen volgelingen van Izz ad-Din al-Qassam, die in 1935 bij een vuurgevecht met de Britten was omgekomen, een algemene staking organiseerden in Jaffa en Nabloes. Zij vielen daarbij Joodse en Britse doelen aan[1]. De staking was gericht tegen Groot-Brittannië als bestuurder van het Mandaatgebied Palestina en tegen de in de jaren dertig sterk toegenomen Joodse immigratie.

Op 25 april 1936 stelde het Arabisch Hoger Comité, dat werd voorgezeten door Amin al-Hoesseini, de volgende eisen aan de Britten:

  1. Stopzetting van de Joodse immigratie
  2. Een verbod op het verkopen van grond aan Joden
  3. Instelling van een representatieve regering

Een maand na het begin van de opstand riep het Hoger Comité op tot een algemene staking, demonstraties in heel het land, het niet-betalen van belastingen en een economische boycot van de Joden. In Jeruzalem was de grootste demonstratie: 2000 deelnemers binnen de muren van de Oude Stad. De demonstraties werd gewelddadig toen drie weken erna de Britse politie het vuur opende op demonstranten in Jaffa.[2]. Er werden bomaanslagen gepleegd op de oliepijpleiding van Kirkoek naar Haifa en op spoorlijnen en treinen. Ook werden Joodse nederzettingen en Joods-Palestijnse burgers aangevallen.

De staking eindigde in oktober 1936. De Britten riepen de Commissie-Peel in het leven, die de oorzaken van de opstand moest onderzoeken en met aanbevelingen moest komen. In juli 1937 kwam William Robert Wellesley Peel met het voorstel om Palestina te verdelen: een klein joods gedeelte en een deel dat bij Transjordanië getrokken zou moeten worden. Een voorstel dat door de Britse regering werd afgewezen. In de herfst van 1937 laaide het geweld weer op na de moord op de Britse bestuurder van Nazareth, Andrews.

De Britten wisten na deze moordaanslag - onder leiding van generaal-majoor Bernard Montgomery - de opstand met grof geweld de kop in te drukken. Zij breidden hun strijdkrachten uit tot 20.000 man. Maatregelen die de Britten troffen waren onder meer de instelling van een avondklok, het vasthouden in administratieve hechtenis en het verwoesten van 5000 huizen. Bijna 150 Arabieren werden ter dood veroordeeld en de belangrijkste Arabische leiders werden aangehouden of werden verbannen of vluchtten (zoals Al-Hoesseini).De gewelddadigheden hielden aan in 1938 en verliepen uiteindelijk in 1939.

Op 17 mei 1939 publiceerde Groot-Brittannië het MacDonald White Paper met daarin de volgende punten:

  • Binnen 10 jaar zou een Arabisch-Joodse eenheidsstaat in Palestina moeten worden gesticht. Hiermee werd het concept verlaten van het Joodse Nationaal Tehuis dat ten grondslag lag aan het Britse mandaat.
  • De Joodse immigratie werd beperkt tot 25.000 eenmalig en 10.000 per jaar over een periode van 5 jaar.
  • Verdere immigratie na die periode van vijf jaar wordt afhankelijk gemaakt van toestemming van de Arabische gemeenschap.

Dit White Paper vormde de basis van het Britse beleid tot 1948.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.