< Oudgrieks < Werkwoorden

--Inleiding--


--Basiscursus--

  1. Inleiding
  2. Een korte geschiedenis
  3. Blok 1
  4. Blok 2
  5. Blok 3
  6. Blok 4
  7. Blok 5
  8. Blok 6
  9. Samenvatting
  10. Afsluiting


--Taaloverzicht--

  1. Klankleer
    1. Alfabet
  2. Vormleer
    1. Lidwoorden
    2. Zelfstandige naamwoorden
    3. Adjectieven
    4. Bijvoeglijke naamwoorden
    5. Werkwoorden
      1. Indicatief | Praesens
      2. Conjunctief | Aoristus
      3. Optatief | Perfectum
      4. Imperatief | Plusquamperfectum
      5. Participium | Imperfectum
      6. Infinitief | Futurum
    6. Voornaamwoorden
    7. Bijwoorden
    8. Telwoorden
  3. Syntaxis
    1. De zin


--Woordenlijst--



WSBN nl-4-42-422-00001

De optatief diende oorspronkelijk om een (vervulbare) wens uit te drukken ("Γενοιτο ταυτα." = "Moge dat (toch) gebeuren.".) Later werd het ook gebruikt om, vergezeld van het partikel ἄν, een potentialis-schakering weer te geven, dit is een veronderstelling die voorgesteld wordt als theoretisch niet onmogelijk. ("Γενοιτο ἄν ταυτα." = "Dat zou best eens kunnen gebeuren.") en in allerhande bijzinnen waarvan het hoofdwerkwoord in een verleden tijd staat. ("Ἠγνοουν ὅτι ταυτα γενοιτο." = "Ze wisten niet dat dat zou gebeuren.") (Dit verschijnsel noemt men de optativus obliquus.)

This article is issued from Wikibooks. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.