zier
Nederlands
Woordafbreking
- zier
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zweem, kleinigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zier | zieren |
verkleinwoord | ziertje | ziertjes |
Zelfstandig naamwoord
zier v/m
- geringe hoeveelheid: ik snap er geen zier van
- Nu is het niet mijn bedoeling om een zuurverdiende vakantie naar een tropisch paradijs te verzieken (vooruit, een beetje), maar het verhaal van de Malediven vertelt ons denk ik iets anders. Het zou immers geen zier helpen als we niet meer hiernaartoe op vakantie zouden gaan. En dat is juist de kern van het probleem. [2]
Gangbaarheid
- Het woord zier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zier' herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.