workshop
Nederlands
Woordafbreking
- work·shop
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bijeenkomst ter bespreking’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1][2]
- (Engels voor werkplaats)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | workshop | workshops |
verkleinwoord | workshopje | workshopjes |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
workshoppen |
workshop
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van workshoppen
- Ik workshop.
- gebiedende wijs van workshoppen
- Workshop!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van workshoppen
- Workshop je?
Gangbaarheid
- Het woord workshop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'workshop' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.