woeker

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woe·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘onmatig hoge rente’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord woeker -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

woeker m [3]

  1. onwettige of onevenredige hoge winst door misbruik van (de nood van) een ander
    • veel banken zijn de afgelopen jaren beschuldigd van woekerpraktijken 
  1. (biologie) ongecontroleerde groei
Hyponiemen
  • celwoeker, oorlogswoeker, warenwoeker
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
woekeren

woeker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van woekeren
    • Ik woeker. 
  2. gebiedende wijs van woekeren
    • Woeker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van woekeren
    • Woeker je? 

Gangbaarheid

  • Het woord woeker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.