woeker
Nederlands
Woordafbreking
- woe·ker
Zelfstandig naamwoord
woeker m [3]
- onwettige of onevenredige hoge winst door misbruik van (de nood van) een ander
Hyponiemen
- celwoeker, oorlogswoeker, warenwoeker
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
woekeren |
woeker
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van woekeren
- Ik woeker.
- gebiedende wijs van woekeren
- Woeker!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van woekeren
- Woeker je?
Gangbaarheid
- Het woord woeker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'woeker' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.