woekeren
Nederlands
Woordafbreking
- woe·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
woekeren |
woekerde |
gewoekerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
woekeren [2]
- inergatief het uiterste voordeel trekken van
- Het is goed te zien dat er gewoekerd moest worden met de beperkte beschikbare ruimte.
- inergatief woeker drijven, iemand in een dwangpositite exorbitant hoge rentes opleggen
- ergatief voortdurend groeien ten koste van iets anders
- ... terwijl de tegenovergestelde helft tot een breede, groote, onregelmatige celmassa is gewoekerd.[3]
Synoniemen
- met woeker geven, zich voortplanten
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- woekerpolis, woekeraar, woekerachtig, woekerhandel, woekering, woekerklank, woekermier, woekervlees, woekerzucht
Gangbaarheid
- Het woord woekeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'woekeren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- woekeren op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Nederlandsch tijdschrift voor verloskunde en gynaecologie, Volumes 17-18 H.B. Semmelink 1907
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.