winkelen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • win·ke·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van winkel met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
winkelen
winkelde
gewinkeld
zwak -d volledig

Werkwoord

winkelen

  1. van winkel tot winkel gaan en inkopen doen
    • Ze winkelden de hele middag en kwamen voldaan en beladen met allerlei nieuwe kleren weer thuis. 

Gangbaarheid

  • Het woord winkelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Nedersaksisch

Werkwoord

winkelen

  1. winkelen; van winkel tot winkel gaan en inkopen doen


Veluws

Werkwoord

winkelen

  1. winkelen; van winkel tot winkel gaan en inkopen doen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.