wijting
Nederlands
Woordafbreking
- wij·ting
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wijting | wijtingen |
verkleinwoord | wijtinkje | wijtinkjes |
Zelfstandig naamwoord
- een straalvinnige vis Merlangius merlangus
uit de familie van schelvissen (Gadidae), orde schelvisachtigen (Gadiformes), die voorkomt in het noordoosten van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee [4] - fijn geslempt krijt [5]
Hyponiemen
- vlaswijting
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in 1286 [6]
- Naamwoord van handeling van wijten met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wijting | wijtingen |
verkleinwoord |
Gangbaarheid
- Het woord wijting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wijting' herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- etymologiebank.nl (vis)
- etymologiebank.nl (krijt)
- "wijting" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.