weduwlijk
Nederlands
Woordafbreking
- we·duw·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands weduwelijc, afgeleid van weduwe zn met het achtervoegsel -lijk [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | weduwlijk | weduwlijker | weduwlijkst |
verbogen | weduwlijke | weduwlijkere | weduwlijkste |
partitief | weduwlijks | weduwlijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
weduwlijk
- van of als een vrouw waarvan de huwelijkspartner is overleden
- Het huwelijk verloopt kalm, koel en schier weduwlijk voor deze trouwe, ernstige en plichtbewuste vrouw. Haar man is meestal ver van huis; wanneer hij van de reis komt, werpt geen hartstocht haar in zijn armen. [2]
- (ruimere betekenis) van of vergelijkbaar met iemand wiens partner is overleden
- (…) de kinderen Israëls zouden vele dagen (…) blijven zitten, eenzaam, weduwlijk, als dengenen die naar Joodsch-Oostersche wijze op den grond zittende hunnen rouw bedrijven. [3]
Gangbaarheid
- Het woord weduwlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'weduwlijk' herkend door:
22 % | van de Nederlanders; |
26 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Premsela, M.J. "Kroniek der Fransche litteratuur XXX." in: Vragen van den dag; Maandschrift voor Nederland en koloniën, staathuishoudkunde, staatsleven en godsdienst, natuurwetenschappen, uitvindingen en ontdekkingen, aardrijkskunde, geschiedenis en volkenkunde, koloniën, handel en nijverheid enz. jrg. 42, nr. 3 (1927); p. 222; geraadpleegd 2018-09-09
- "De Vijf en twintig Stellingen" in: De Heraut; eene Nederlandsche stem voor Israels koning, het hoofd der gemeente jrg. 7 nr. 48 (28 november 1856); geraadpleegd 2018-09-09
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.