wankel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wankel    (hulp, bestand)
  • IPA: /'wɑŋkəl/
Woordafbreking
  • wan·kel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘niet vast’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen wankelwankelerwankelst
verbogen wankelewankelerewankelste
partitief wankelswankelers-

Bijvoeglijk naamwoord

wankel

  1. wat niet stevig staat
    • Binnen een uur zal het veulen proberen te gaan staan, wat in het begin nog wat wankel gaat. 
  1. (figuurlijk) onbestendig
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: wankel op zijn benen
  • [2]: een wankele gezondheid hebben
dikwijls ziek zijn, vatbaar zijn voor ziekten
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
wankel wankeler het wankelst

Bijwoord

wankel

  1. in wankele wijze
  2. (figuurlijk) in onbestendige wijze

Werkwoord

vervoeging van
wankelen

wankel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wankelen
    • Ik wankel. 
  2. gebiedende wijs van wankelen
    • Wankel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wankelen
    • Wankel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord wankel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.