vri'jdag

Achterhoeks

enkelvoud meervoud
naamwoord vri'jdag vri'jdagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vri'jdag

  1. (tijdrekening)(dag) vrijdag; een dag van de week die na donderdag en voor zaterdag komt


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord vri'jdag vri'jdagen / vri'jdaege
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vri'jdag

  1. (tijdrekening)(dag) vrijdag; een dag van de week die na donderdag en voor zaterdag komt
Schrijfwijzen
  • Frädag
  • Fredag
  • Freedag
  • Freydag
  • Fridag
  • Frīdag
  • Friedag
  • Frijdagg
  • Froidag
  • Frǖdag
  • Früddag
  • Fruidag

Meer informatie

Meer informatie


Stellingwerfs

Zelfstandig naamwoord

vri'jdag

  1. (tijdrekening)(dag) vrijdag; een dag van de week die na donderdag en voor zaterdag komt


Twents

Zelfstandig naamwoord

vri'jdag

  1. (tijdrekening)(dag) vrijdag; een dag van de week die na donderdag en voor zaterdag komt
Schrijfwijzen
  • vriejdag


Veluws

Zelfstandig naamwoord

vri'jdag

  1. (tijdrekening)(dag) vrijdag; een dag van de week die na donderdag en voor zaterdag komt
Schrijfwijzen

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.