vri'jdag
Achterhoeks
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vri'jdag | vri'jdagen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
vri'jdag
- (tijdrekening)(dag) vrijdag; een dag van de week die na donderdag en voor zaterdag komt
Nedersaksisch
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vri'jdag | vri'jdagen / vri'jdaege |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
vri'jdag
- (tijdrekening)(dag) vrijdag; een dag van de week die na donderdag en voor zaterdag komt
Schrijfwijzen
|
|
|
Stellingwerfs
Zelfstandig naamwoord
vri'jdag
- (tijdrekening)(dag) vrijdag; een dag van de week die na donderdag en voor zaterdag komt
Twents
Zelfstandig naamwoord
vri'jdag
- (tijdrekening)(dag) vrijdag; een dag van de week die na donderdag en voor zaterdag komt
Veluws
Zelfstandig naamwoord
vri'jdag
- (tijdrekening)(dag) vrijdag; een dag van de week die na donderdag en voor zaterdag komt
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.