vluchter
Nederlands
Woordafbreking
- vluch·ter
Zelfstandig naamwoord
vluchter m [1]
- iemand die vlucht voor de politie
- Bij een gevangenisuitbraak in de buurt van de Braziliaanse hoofdstad Brasilia zijn negen gevangenen om het leven gekomen en veertien gewond geraakt. Volgens het dagblad O Estado de São Paulo ontsnapten maandag 106 gedetineerden uit de gevangenis van het stadje Goiânia. De politie kon slechts 27 vluchters weer gevangen nemen.[2]
- (wielrennen) fietser die voor het peloton uit rijdt tijdens een wegwedstrijd
- De drie waren 10 kilometer voor de finish weggereden. Ze gingen er vandoor toen het peloton net de vijf vroege vluchters had bijgehaald. Dat waren de Nederlander Brian van Goethem, de Belgen Lawrence Naesen en Michiel Goolaerts en de Fransmannen Stéphane Poulhies en Romain Combaud.[3]
Verwante begrippen
- [2] medevluchter
Gangbaarheid
- Het woord vluchter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vluchter' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 02-JANUARI-2018
- Tubantia 09-OKTOBER-2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.