vitter
Nederlands
Woordafbreking
- vit·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vitter | vitters |
verkleinwoord | vittertje | vittertjes |
Zelfstandig naamwoord
vitter
- iemand die (steeds) vit, een raisonneur, haarklover, drammer, muggenzifter
Hyponiemen
- woordenvitter
Gangbaarheid
- Het woord vitter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vitter' herkend door:
59 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.