viervoud
Nederlands
Woordafbreking
- vier·voud
Zelfstandig naamwoord
viervoud o [1]
- iets dat viermaal zo veel of groot is als iets anders
- Je moet het formulier in viervoud inleveren.
- Mocht David Nolens inderdaad ook zélf twijfelen aan wie hij is, dan kan op dit punt in elk geval geconstateerd worden dat hij een zoon van zijn vader is, want net als senior is hij geïntrigeerd door dat ik-vraagstuk. Hij heeft dat in de roman in viervoud uitgewerkt: we volgen het liefdespaar Jean en Anna, hun huisvriend Jack en een broze, aan de zelfkant levende transgender die vroeger Nassim heette, maar die nu als Nassima door het leven gaat. Jean krijgt de meeste aandacht van Nolens. [2]
- door 4 deelbaar getal
- 8 is het viervoud van 2.
- 16 is een viervoud.
Gangbaarheid
- Het woord viervoud staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'viervoud' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.