verzagen
Nederlands
Woordafbreking
- ver·za·gen
Werkwoord
verzagen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verzagen |
verzaagde |
verzaagd |
zwak -d | volledig |
- in kleinere stukken zagen
- Er begint verder een proef in de Brammelerstraat met het verzagen van de grote natuurstenen platen die een karrenspoor in het winkelerf vormen. Ze breken en liggen los, vooral het gevolg van zwaar vrachtverkeer. Er volgt een onderzoek naar (on)mogelijkheden om het zware vrachtverkeer te weren uit de binnenstad. [2]
- Klaas en Marion kozen voor toevallig beschikbare materialen. De dode eiken op het erf werden verwerkt in de vloeren. ,,Mijn opa was meubelmaker, van hem heb ik geleerd hoe je bomen het best kunt verzagen tot planken om de mooiste tekening te krijgen." [3]
Gangbaarheid
- Het woord verzagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'verzagen' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 14-10-09 Van Heekplein - alweer - flink op de schop
- Tubantia Marco Krijnsen 08-09-17 Stel uit Markelo geeft boerderij uit 1777 nieuw leven... En hoe!
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.