verluiden
Nederlands
Woordafbreking
- ver·lui·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verluiden |
verluidde |
verluid |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
verluiden
- overgankelijk (verouderd) het luiden van klokken —al of niet van de kerk— naar aanleiding van het overlijden van iemand
- In Drenthe verluidden de buren vaak hun overleden buurman, hoewel de kerk over dit gebruik van heidense oorsprong niet altijd te spreken was.
- (verouderd) zich laten ~ kennis geven van iets
- Hij liet zich verluiden dat hij in het huwelijk ging treden.
- horen ~ op een of andere wijze vernemen
- Ik heb horen verluiden dat hij gaat scheiden.
- onpersoonlijk naar ~: zoals vernomen is (vaak uit onduidelijke of mogelijk niet geloofwaardige bron)
- Naar verluidt gaat hij scheiden.
Uitdrukkingen en gezegden
- naar verluidt.
Vertalingen
4. zoals vernomen is
Gangbaarheid
- Het woord verluiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'verluiden' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.