velleïteit
Nederlands
Woordafbreking
- vel·le·i·teit
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Latijnse velleitas, eventueel via het Franse velléité, en vernederlandst met het achtervoegsel -iteit [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | velleïteit | velleïteiten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
velleïteit v
- (filosofie) een wil of bedoeling die onvolkomen is want niet beantwoordt aan de werkelijke mogelijkheden van het subject
- [...] dat de gebeurtenissen die ons overkomen en de zorgen die ons kwellen, in onze geschiedenis misschien van meer beslissend belang [zijn] en meer sporen op het gezicht van een mens achterlaten dan de plannen, voornemens en velleïteiten die door ons hoofd ritselen.[3]
Gangbaarheid
- Het woord 'velleïteit' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- Wiktionnaire
- velleïteit op website: Etymologiebank.nl
- Cornelis Verhoeven, 'Gezicht', in Trouw (20 april 2000).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.