veem
Nederlands
Woordafbreking
- veem
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vennootschap voor het opslaan van goederen’ voor het eerst aangetroffen in 1501 [1]
- Van Middelnederlands: veme; eerdere afstamming is onduidelijk.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | veem | vemen |
verkleinwoord | veempje | veempjes |
Zelfstandig naamwoord
veem o
- (verouderd), (juridisch), (middeleeuwen) een veemgericht, een vaak geheime rechtbank van vrije burgers voor strafzaken
- (verouderd) een groep eedgenoten of vennoten
- vennootschap of gebouw voor het opslaan van goederen
- Op de kaasmarkt zijn de dragers van de verschillende vemen te herkennen aan de kleur van hun linten.
Gangbaarheid
- Het woord veem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'veem' herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
25 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.