unificeren
Nederlands
Woordafbreking
- uni·fi·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Franse unifier of het Latijnse unificare (met het voorvoegsel uni- en met het achtervoegsel -eren) [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
unificeren |
unificeerde |
geünificeerd |
zwak -d | volledig |
Gangbaarheid
- Het woord unificeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'unificeren' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.