underdog
Nederlands
Woordafbreking
- un·der·dog
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘die altijd verliest’ voor het eerst aangetroffen in 1951 [1]
- samenstelling uit het Engels van under en dog [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | underdog | underdogs |
verkleinwoord | underdogje | underdogjes |
Zelfstandig naamwoord
underdog m [3]
- iemand die altijd verlies of altijd in de hoek zit waar de klappen vallen
- Hij heeft zelfspot, hij is eerlijk, ook over zijn zwakke plekken, en hij slaagt erin zichzelf als de underdog te blijven presenteren, wat natuurlijk onzin is als je een kleine 300 miljoen albums hebt verkocht, en ook niet geloofwaardig als je ziet hoe fanatiek hij zowel de hitlijsten als de muziektijdschriften volgt. [4]
- iets of iemand die niet favoriet is in een wedstrijd maar deze soms toch verrassend wint
- Het moest en zou gebeuren. In het eigen Minnesota zouden de Amerikanen definitief afrekenen met al die Ryder Cup-jaren dat ze de beste ploeg hadden, maar toch na drie dagen topgolf verloren van de eeuwige underdog Europa. [5]
Gangbaarheid
- Het woord underdog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'underdog' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "underdog" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- underdog op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Bertram Mourits 11 november 2016
- NRC Frank Huiskamp 2 oktober 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.