uitsprongen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uitĀ·spronĀ·gen

Werkwoord

vervoeging van
uitspringen

uitsprongen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitspringen
    • ...dat wij uitsprongen. 
    • ...dat jullie uitsprongen. 
    • ...dat zij uitsprongen. 

Zelfstandig naamwoord

uitsprongen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord uitsprong
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.