uitpuilen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·pui·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

uitpuilen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitpuilen
puilde uit
uitgepuild
zwak -d volledig
  1. bol naar buiten steken en zo zichtbaar worden
    • De ogen van de schildklier patiënt puilden uit. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord uitpuilen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.