uitkuisen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitkuisen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈœytkœysə(n)/
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
uitkuisen
uitkuis
Woordafbreking
  • uit·kui·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitkuisen
kuiste uit
uitgekuist
zwak -t volledig

Werkwoord

uitkuisen

  1. de binnenkant schoonmaken (van een kast, kachel, ketel, ton, stal)
    • Ze wilde de stoof nog even uitkuisen zodat ze goed zou branden. 
  1. de tenen van een paard uitkuisen (verzorgen)
  2. zijn uiterste best (moeten) doen
    • De wielrenners zullen met dit weer hun tenen mogen uitkuisen 
  1. opschonen, ontdoen van verouderde of niet relevante gegevens (bestand, archief, dossier, lijst, verzameling)
    • Deze databank/dit dossier moet dringend eens uitgekuist worden 
Hyperoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord uitkuisen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
69 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.