trooster
Nederlands
Woordafbreking
- troos·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trooster | troosters |
verkleinwoord | troostertje | troostertjes |
Zelfstandig naamwoord
trooster m [2]
- iemand die iemand anders troost als deze verdriet heeft
- "Ik heb het afgelopen jaar wel veel angsten moeten overwinnen omdat ik er nu alleen voor sta met mijn kinderen Ko (9) en Sjef (4). Dat is ploeteren", vertelt de actrice in een exclusief interview met VROUW. "Het is heel erg beangstigend geweest. Je bent het ineens allemaal in je eentje; de boeman, de trooster, degene die voor ze zorgt... Daarvoor deden we het met z'n tweeën."[3]
- Donald Trump bezocht eindelijk het door orkaangeweld geteisterde Puerto Rico en hij toonde opnieuw aan hoezeer hij worstelt met zijn rol als 'nationale trooster'.[4]
Synoniemen
- vertrooster
Verwante begrippen
- troosteres
Gangbaarheid
- Het woord trooster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'trooster' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- trooster op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 28 apr. 2014
- Volkskrant Stieven Ramdharie 4 oktober 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.