trompetter
Nederlands
Woordafbreking
- trom·pet·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van de stam van trompetten met het achtervoegsel -er.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trompetter | trompetters |
verkleinwoord | trompettertje | trompettertjes |
Zelfstandig naamwoord
trompetter m
- iemand die een trompet bespeelt
Vertalingen
1. iemand die een trompet bespeelt
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
trompetteren |
trompetter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trompetteren
- Ik trompetter.
- gebiedende wijs van trompetteren
- Trompetter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trompetteren
- Trompetter je?
Gangbaarheid
- Het woord trompetter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.