trok
Nederlands
Woordafbreking
- trok
Werkwoord
vervoeging van |
---|
trekken |
trok
- enkelvoud verleden tijd van trekken
- Ik trok.
- Jij trok.
- Hij, zij, het trok.
- Ik trok.
Gangbaarheid
- Het woord trok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'trok' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.