trocheus
Nederlands
Woordafbreking
- tro·che·us
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘versvoet (lang-kort)’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trocheus | trocheeën |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
trocheus m [3]
- (letterkunde) versvoet van een beklemtoonde lettergreep, gevold door een onbeklemtoonde
Gangbaarheid
- Het woord trocheus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'trocheus' herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
25 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.