trimmen
Nederlands
Woordafbreking
- trim·men
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘haar van een dier bijknippen’ voor het eerst aangetroffen in 1940 [1]
- van het Engels [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
trimmen |
trimde |
getrimd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
trimmen
- inergatief trainen om fit te blijven
- Ik trim elke ochtend een half uurtje in het park.
- overgankelijk het knippen van haren (bij dieren) of het bijknippen van de baard (bij mensen)
- Zelf uw hond trimmen?
- (scheepvaart) het verplaatsen/verdelen van gewicht of veranderen van de stand of positie van zeilen om het schip niet te veel voor- of achterover te laten liggen en zo beter of sneller te laten varen
- het regelen van drijfvermogen bij het duiken met behulp van een trimvest, om te zorgen dat het drijfvermogen van een duiker neutraal blijft en blijft zweven onder water. Men laat dan meer of minder lucht in het trimvest lopen om uit te balanceren.
Afgeleide begrippen
- trimbaan, trimbos, trimfiets, trimmer, trimparcours, trimparkoers, trimschoen, trimtoestel, trimvest
Gangbaarheid
- Het woord trimmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'trimmen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.