treuzelig
Nederlands
Woordafbreking
- treu·ze·lig
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling treuzelen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | treuzelig | treuzeliger | treuzeligst |
verbogen | treuzelige | treuzeligere | treuzeligste |
partitief | treuzeligs | treuzeligers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
treuzelig
- op een langzame, trage, treuzelende manier
Gangbaarheid
- Het woord treuzelig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'treuzelig' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.