transiënt
Nederlands
Woordafbreking
- tran·si·ent
Woordherkomst en -opbouw
- Van het Latijnse transire (overgaan, passeren)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | transiënt | transiënten |
verkleinwoord | transiëntje | transiëntjes |
Zelfstandig naamwoord
transiënt m
- (techniek) verstoring in de warmtehuishouding van een installatie
- Het blijkt dat de vermogensfluctuaties groot zijn maar dat de gastemperatuur vrijwel constant blijft na een initiële transiënt.[1]
Bijvoeglijk naamwoord
transiënt
- van voorbijgaande aard
- Transiënte verschijnselen.
Gangbaarheid
- Het woord 'transiënt' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'transiënt' herkend door:
52 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.