transit

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tran·sit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doorvoer’ voor het eerst aangetroffen in 1833 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord transit transits
verkleinwoord transitje transitjes

Zelfstandig naamwoord

transit m

  1. (medisch) doorvoer
  2. tussenstop
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord transit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.