traineren
Nederlands
Woordafbreking
- trai·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘op de lange baan schuiven’ voor het eerst aangetroffen in 1574 [1]
- afgeleid van het Franse trainer of traîner (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
traineren |
traineerde |
getraineerd |
zwak -d | volledig |
Gangbaarheid
- Het woord traineren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'traineren' herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "traineren" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- traineren op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.