toeter
Nederlands
Woordafbreking
- toe·ter
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘hoorn’ voor het eerst aangetroffen in 1664 [1]
- Naamwoord van handeling van toeten met het achtervoegsel -er [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toeter | toeters |
verkleinwoord | toetertje | toetertjes |
Zelfstandig naamwoord
toeter m [4]
- (muziekinstrument) trechtervormig instrument waardoor lucht wordt geblazen om geluid te maken
- claxon
Hyponiemen
- droeftoeter, gastoeter, leppentoeter, roeptoeter, scheepstoeter
Bijvoeglijk naamwoord
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord toeter [5]
- (informeel) stomdronken
Afgeleide begrippen
- toeterzat
Werkwoord
vervoeging van |
---|
toeteren |
toeter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toeteren
- Ik toeter.
- gebiedende wijs van toeteren
- Toeter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toeteren
- Toeter je?
Gangbaarheid
- Het woord toeter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'toeter' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "toeter" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- toeter op website: Etymologiebank.nl
- toeter op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.