tijgeren
Nederlands
Woordafbreking
- tij·ge·ren
Werkwoord
tijgeren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tijgeren |
tijgerde |
getijgerd |
zwak -d | volledig |
- sluipen als een tijger met de buik op de grond als een oefening voor militairen
- Met hun wapens op de lange latten, tijgeren door een dik pak sneeuw en ’s nachts slapen in een ijskoud hol. Het Korps Mariniers traint deze dagen in het hoge noorden van Noorwegen. [2]
- Een 'obstakel-estafette met ruige hindernissen', niet geschikt voor mensen met smetvrees of een modderallergie, luidde de waarschuwing vooraf. Enige tientallen teams met twee heren en twee dames durfden het aan en tijgerden zondagmiddag door de blubber, sjouwden met zware gewichten, renden over een stapel autobanden en plonsden van een hoge glijbaan in een waterbak. [3]
Gangbaarheid
- Het woord tijgeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tijgeren' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Reformatorisch Dagblad 11-02-2016 Mariniers zwaarbewapend op de ski’s in Noorwegen
- Tubantia 20-08-17 Tijgeren door de blubber in Beckum
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.