textiel
Nederlands
Woordafbreking
- tex·tiel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geweven stoffen’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1] [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen | textiele |
partitief | textiels |
Bijvoeglijk naamwoord
textiel
- betrekking hebbend op textiel
- Is dat een textiel voorwerp?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | textiel | - |
verkleinwoord | textieltje | textieltjes |
Zelfstandig naamwoord
textiel o of m
- een uit draden geweven materiaal en daaruit gemaakte voorwerpen
- In deze producten is textiel gebruikt.
Hyponiemen
- geotextiel, huishoudtextiel
Afgeleide begrippen
- textielafval, textielarbeider, textielbaron, textielbedrijf, textielfabriek, textielfabrikant, textielindustrie, textielmuseum, textielnijverheid, textielschool, textielververij
Gangbaarheid
- Het woord textiel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'textiel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.