synchroon
Nederlands
Woordafbreking
- syn·chroon
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gelijktijdig’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- met het voorvoegsel syn- met het achtervoegsel -chroon
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | synchroon | synchroner | synchroonst |
verbogen | synchrone | synchronere | synchroonste |
partitief | synchroons | synchroners | - |
Bijvoeglijk naamwoord
synchroon
- gelijklopend (gelijktijdig ?), gesynchroniseerd door een klokpuls, op elkaar afgestemd wat de tijd betreft
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- synchroonklok, synchroonmotor, synchroonzwemmen, synchroniciteit, synchronisatie, synchroniseren
Gangbaarheid
- Het woord synchroon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'synchroon' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.