suf
Nederlands
Woordafbreking
- suf
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | suf | suffer | sufst |
verbogen | suffe | suffere | sufste |
partitief | sufs | suffers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
suf
- moeite ervarend om oplettend te zijn
- Na de lange reis was hij blij zijn suffe hersenen wat rust te kunnen gunnen.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
suffen |
suf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suffen
- Ik suf.
- gebiedende wijs van suffen
- Suf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suffen
- Suf je?
Gangbaarheid
- Het woord suf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'suf' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.