stug
Nederlands
Woordafbreking
- stug
[1], [3] | stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|---|
onverbogen | stug | stugger | stugst |
verbogen | stugge | stuggere | stugste |
partitief | stugs | stuggers | - |
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘stijf’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
[2] | stellend |
---|---|
onverbogen | stug |
verbogen | (alleen predicaat) |
Bijvoeglijk naamwoord
stug
- weinig meegevend, weerbarstig
- Het valt niet mee die stugge vacht te borstelen.
- weinig waarschijnlijk, niet te geloven
- Dat lijkt me echt stug.
- (met name van personen) stijf, niet tegemoetkomend, stuurs
- De stugge houding van de vakbonden.
Gangbaarheid
- Het woord stug staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stug' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.