strooier

Nederlands

zoutstrooier
Uitspraak
Woordafbreking
  • strooi·er
Woordherkomst en -opbouw
  • naamwoord van handeling strooien met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord strooier strooiers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

strooier m [1]

  1. een apparaat waarmee men een bepaalde stof over iets anders kan verdelen door te strooien
    • Er wordt dan wel veel gestrooid, maar twee derde denkt dat strooizout voor een vals gevoel van veiligheid zorgt. „En zoab laat het zout wegsijpelen.” Maar ook complimenten voor de strooiers: „Ze doen het toch maar voor ons.”[2] 
  1. een persoon die iets verspreidt
    • Nausicaa Marbe hekelt in haar column de ramadanwens die premier Rutte gisteren op Twitter plaatste. ,,Rutte is anders geen gretige strooier met religieuze feestwensen. Slechts een nieuwjaarswens verlaat het Torentje."[3] 
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord strooier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 10 jan. 2017
  3. de Telegraaf Nausicaa Marbe 19 jun. 2015
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.