stroef
Nederlands
Woordafbreking
- stroef
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘ruw, niet vlot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1750 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | stroef | stroever | stroefst |
verbogen | stroeve | stroevere | stroefste |
partitief | stroefs | stroevers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
stroef
- de wrijwingsweerstand van een ruw oppervlak
- Bij ijzel is de weg niet stroef meer.
- moeilijk beweegbaar (verschuifbaar)
- Een nieuwe vloer is wel stroef.
- (figuurlijk) ongemakkelijke, problematische sociale contacten
- Hij is nog in een slechte stemming, na een stroef bedankje zei hij de hele avond geen stom woord meer.
Vertalingen
Bijwoord
stroef
- op moeizame wijze
- Een stroef lopend wiel.
Gangbaarheid
- Het woord stroef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stroef' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.