strijkage
Nederlands
Woordafbreking
- strij·ka·ge
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘diepe buiging’ voor het eerst aangetroffen in 1642 [1]
- Naamwoord van handeling van strijken met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | strijkage | strijkages |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
strijkage v [3]
- een te diepe, te onderdanige buiging om in het gevlei bij iemand te komen / een overdreven beleefdheid
- Deze strijkage van de bewindsman was geen routineuze beleefdheid.[4]
Gangbaarheid
- Het woord strijkage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'strijkage' herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "strijkage" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- strijkage op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Dirk Vlasblom 7 augustus 2004
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.